Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet giraal effectenverkeer

 

Wet van 8 juni 1977, houdende bepalingen betreffende het giraal effectenverkeer
Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is wettelijke bepalingen vast te stellen betreffende het giraal effectenverkeer;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
"Onze Minister": Onze Minister van Financiën;
"het centraal instituut": een als zodanig door Onze Minister aangewezen rechtspersoon;
"een aangesloten instelling": degene die als zodanig door het centraal instituut is toegelaten;
"effecten": de effecten ten aanzien waarvan het centraal instituut heeft bepaald dat zij tot een verzameldepot en een girodepot in de zin van de wet kunnen behoren.

Artikel 2
1
Vanwege Onze Minister wordt toezicht uitgeoefend op het centraal instituut. De toezichthouder wordt door Onze Minister benoemd en ontslagen.
2
De toezichthouder heeft het recht de vergaderingen van de organen van het centraal instituut bij te wonen en aldaar een raadgevende stem uit te brengen.
3
Het bestuur van het centraal instituut is gehouden aan de toezichthouder al die inlichtingen te verstrekken welke deze tot een behoorlijke uitoefening van het toezicht nodig acht.
4
Onze Minister kan nadere regels vaststellen betreffende dit toezicht. Deze regels worden bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.
5
Wijziging van de statuten van het centraal instituut behoeft de voorafgaande schriftelijke goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 3
1
Onze Minister kan op voordracht van de toezichthouder besluiten van organen van het centraal instituut vernietigen wegens strijd met de statuten, met de in artikel 4 bedoelde regels of met de eisen van een behoorlijk giraal effectenverkeer.
2
Een voordracht tot vernietiging moet worden gedaan binnen tien dagen na die waarop de toezichthouder van het besluit heeft kennis gekregen. Hangende de beslissing op de voordracht is het besluit geschorst.
3
Onze Minister geeft zijn beschikking binnen zestig dagen na die waarop de voordracht tot vernietiging is gedaan. Is binnen die termijn geen beschikking gegeven, dan neemt de schorsing van het besluit een einde en kan het besluit niet meer door Onze Minister worden vernietigd. Onze Minister kan zijn beslissing ten hoogste tweemaal voor zestig dagen verdagen. Van iedere verdaging wordt vóór de afloop van de termijn schriftelijk aan het centraal instituut en de toezichthouder kennis gegeven.
4
De toezichthouder geeft van een voordracht tot vernietiging onverwijld kennis aan het centraal instituut. Onze Minister geeft van zijn beschikking onverwijld kennis aan de toezichthouder en aan het centraal instituut.

Artikel 4
Het centraal instituut stelt regels vast betreffende de toelating als aangesloten instelling en betreffende de intrekking van zodanige toelating. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister en worden bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

Artikel 5
Degene wiens verzoek tot toelating als aangesloten instelling is afgewezen of degene wiens toelating als aangesloten instelling is ingetrokken, kan daartegen in beroep komen bij Onze Minister.

Artikel 6 [Vervallen per 01-01-1994]

Artikel 7
1
De werking van het besluit tot intrekking van de toelating als aangesloten instelling wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
2
Nadat de intrekking onherroepelijk is geworden, behoudt de aangesloten instelling haar hoedanigheid, voor zover dit nodig is voor de afwikkeling van de verzameldepots die op het tijdstip waarop de beslissing onherroepelijk is geworden, reeds bestonden.

Artikel 8
Het centraal instituut bepaalt welke effecten voor de toepassing van deze wet als effecten van eenzelfde soort zullen worden beschouwd.

Artikel 8a
Tot een verzameldepot en een girodepot kunnen niet behoren effecten op naam waarvan de overdraagbaarheid bij de statuten respectievelijk de voorwaarden van uitgifte is beperkt of uitgesloten, tenzij deze zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.

Hoofdstuk 2. Verzameldepot

Titel 1. Algemeen

Artikel 9
1
Alleen een aangesloten instelling kan een verzameldepot in de zin van deze wet houden.
2
Ten aanzien van iedere soort effecten bestaat een afzonderlijk verzameldepot.

Artikel 10
Tot een verzameldepot behoren:
a
alle effecten van de betreffende soort die onder de instelling berusten, voor de instelling worden bewaard of aan de instelling zijn geleverd, met uitzondering van effecten aan toonder ten aanzien waarvan de instelling tot afzonderlijke bewaring verplicht is;
b
het ten name van de instelling staande aandeel in het verzameldepot van effecten van de betreffende soort bij een andere instelling;
c
het ten name van de instelling staande aandeel in het in hoofdstuk 3 bedoelde girodepot van effecten van de betreffende soort;
d
in het geval dat effecten als bedoeld onder a verloren zijn gegaan, de rechten daaruit of de daarvoor in de plaats getreden vorderingen tot vergoeding, alsmede hetgeen uit hoofde daarvan is ontvangen;
e
alle overige goederen die geacht moeten worden in de plaats te zijn getreden van onder a bedoelde effecten of van een onder b en c bedoeld aandeel.

Artikel 11
1
De instelling is belast met het beheer van het verzameldepot.
2
Zij kan tegenover derden de rechten van degenen aan wie het verzameldepot toebehoort, uitoefenen, indien dit voor een goed beheer dienstig kan zijn.
3
Het tweede lid is niet van toepassing op het recht tot bijeenroeping van een vergadering van aandeelhouders of houders van andere effecten, tot het bijwonen van en het woordvoeren in een zodanige vergadering, tot het uitoefenen van stemrecht en tot het doen instellen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 345 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 12
1
Bewaargeving van effecten aan toonder bij een aangesloten instelling of levering van effecten op naam aan een aangesloten instelling ter opname in het verzameldepot heeft tot gevolg dat degene aan wie de effecten toebehoorden op het tijdstip waarop zij door de instelling ter bewaring in ontvangst zijn genomen dan wel aan de instelling zijn geleverd, alsdan in het verzameldepot gerechtigd wordt als deelgenoot gezamenlijk met hen die daarin op dat tijdstip reeds gerechtigd waren. Voor zover de effecten bezwaard waren met een beperkt recht, komt dit op zijn aandeel te rusten.
2
Het aandeel wordt berekend naar evenredigheid van de hoeveelheid van de in bewaring gegeven of geleverde effecten.
3
Tenzij de instelling die de effecten heeft uitgegeven uitlevering van de effecten onmogelijk heeft gemaakt, levert de aangesloten instelling aan degene die de effecten in bewaring heeft gegeven of heeft geleverd op diens verzoek uit het verzameldepot effecten van dezelfde soort uit tot een hoeveelheid die overeenkomt met hetgeen door deze in bewaring is gegeven onderscheidenlijk is geleverd.
4
De vorige leden zijn ten aanzien van effecten aan toonder niet van toepassing indien de instelling zich tot afzonderlijke bewaring heeft verplicht.

Artikel 13
Indien effecten aan toonder uit anderen hoofde dan bewaargeving aan een aangesloten instelling worden toevertrouwd, zijn de bepalingen betreffende de in het eerste lid van het vorige artikel bedoelde bewaargeving van overeenkomstige toepassing, tenzij de rechtsverhouding meebrengt dat de aangesloten instelling tot afzonderlijke bewaring verplicht is.

Artikel 14
1
Verkrijging van effecten door een aangesloten instelling uit hoofde van een levering door een beschikkingsonbevoegde heeft tot gevolg dat degene aan wie de effecten toebehoorden op het tijdstip waarop zij aan de instelling zijn geleverd, alsdan in het verzameldepot gerechtigd wordt als deelgenoot gezamenlijk met hen die daarop op dat tijdstip reeds gerechtigd waren. Voor zover de effecten bezwaard waren met een beperkt recht, komt dit op zijn aandeel te rusten.
2
Indien de effecten aan toonder luiden en de instelling de effecten te goeder trouw verkregen heeft, is het eerste lid niet van toepassing en is de overdracht van de effecten aan de instelling geldig.
3
Indien de effecten op naam luiden is het eerste lid niet van toepassing en is de overdracht van de effecten aan de instelling geldig indien de instelling de effecten te goeder trouw heeft verkregen en de onbevoegdheid voortvloeit uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht die niet het gevolg was van onbevoegdheid van de toenmalige overdrager.

Artikel 15
De instelling draagt desgewenst zorg dat de deelgenoten het aan de effecten verbonden stemrecht, ieder tot de hoeveelheid waarvoor hij in de aanwezige effecten deelgenoot is, kunnen uitoefenen.

Titel 2. Vervreemding en bezwaring

Artikel 16
1
Behoort een verzameldepot toe aan twee of meer deelgenoten, dan kan ieder over zijn aandeel daarin beschikken. Hij kan ook beschikken over een gedeelte van zijn aandeel, voor zover daardoor geen aandelen ontstaan die niet overeenkomen met een of meer effecten.
2
Een deelgenoot kan niet beschikken over zijn aandeel in een tot een verzameldepot behorend goed afzonderlijk.

Artikel 17
Levering van een aandeel in een verzameldepot geschiedt door bijschrijving op naam van de verkrijger in het daartoe bestemde deel van de administratie van de aangesloten instelling.

Artikel 18
Voor zover een bijschrijving van effecten geschiedt tot een grotere hoeveelheid dan waarover de aangesloten instelling bevoegd was te beschikken, maakt zij de verkrijger geen deelgenoot in het verzameldepot. Was de verkrijger te goeder trouw op het tijdstip dat hij van de bijschrijving kennis kreeg, dan wordt hij niettemin deelgenoot naar evenredigheid van de bijgeschreven hoeveelheid.

Artikel 19
1
Een overdracht van een aandeel aan de aangesloten instelling is ondanks onbevoegdheid van de vervreemder geldig, indien de instelling te goeder trouw was op het tijdstip van de bijschrijving op haar naam.
2
Een overdracht van een aandeel aan een ander dan de aangesloten instelling in opdracht van de in het vorige lid bedoelde vervreemder is geldig, indien de verkrijger te goeder trouw was op het tijdstip dat hij van de bijschrijving kennis kreeg.

Artikel 20
1
Vestiging van een pandrecht op een aandeel in een verzameldepot ten behoeve van een ander dan de aangesloten instelling geschiedt door bijschrijving ten name van de pandhouder in de administratie van de instelling.
2
Ondanks onbevoegdheid van de pandgever is de vestiging van het pandrecht geldig, indien de pandhouder op het tijdstip dat hij van de bijschrijving kennis kreeg, te goeder trouw was.

Artikel 21
1
Vestiging van een pandrecht op een aandeel in een verzameldepot ten behoeve van de aangesloten instelling geschiedt door overeenkomst tussen de pandgever en de instelling.
2
Ondanks de onbevoegdheid van de pandgever is de vestiging van het pandrecht geldig, indien de pandhouder op het tijdstip van het ontstaan te goeder trouw was.

Artikel 22
1
Onverminderd het bepaalde in artikel 54 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, is de pandhouder in geval van verzuim van de schuldenaar bevoegd:
a
indien de instelling die de effecten heeft uitgegeven uitlevering van de effecten mogelijk heeft gemaakt, uitlevering te vorderen, onverminderd het bepaalde in artikel 31, teneinde de uitgeleverde effecten overeenkomstig de bij de uitoefening van pandrecht op de betreffende soort effecten toepasselijke wettelijke bepalingen te doen verkopen en leveren; of
b
effecten van de betreffende soort en hoeveelheid op voormelde wijze te doen verkopen en vervolgens te doen leveren door middel van bijschrijving als in deze wet bedoeld.
2
De aangesloten instelling doet bij uitlevering aan de pandhouder mededeling van andere op de effecten gevestigde pandrechten, de op de effecten rustende beslagen en rechten van vruchtgebruik.
3
Bij uitlevering overeenkomstig het eerste lid, onder a, is de pandhouder bevoegd namens de deelgenoot de voor uitlevering benodigde handelingen te verrichten.

Artikel 23
Vestiging van een vruchtgebruik op een aandeel in een verzameldepot geschiedt door bijschrijving ten name van de vruchtgebruiker in de administratie van de aangesloten instelling.

Artikel 24
1
Indien onder een aangesloten instelling executoriaal derdenbeslag is gelegd op het aandeel van een deelgenoot in een verzameldepot, is de beslaglegger bevoegd:
a
indien de instelling die de effecten heeft uitgegeven uitlevering van de effecten mogelijk heeft gemaakt, uitlevering te vorderen, onverminderd het bepaalde in artikel 31, teneinde de uitgeleverde effecten overeenkomstig de bij de executie van een beslag op de betreffende effecten toepasselijke wettelijke bepalingen te doen verkopen en leveren; of
b
effecten van de betreffende soort en hoeveelheid op voormelde wijze te doen verkopen en vervolgens te doen leveren door bijschrijving als in deze wet bedoeld.
2
De aangesloten instelling doet bij uitlevering aan de beslaglegger mededeling van andere op de effecten rustende beslagen, de op de effecten gevestigde pandrechten en rechten van vruchtgebruik.
3
Bij uitlevering overeenkomstig het eerste lid, onder a, is de beslaglegger bevoegd namens de deelgenoot de voor uitlevering benodigde handelingen te verrichten.

Artikel 25
1
Een aangesloten instelling is verplicht van een door haar verrichte bijschrijving terstond een kennisgeving te zenden aan degene op wiens naam de bijschrijving heeft plaatsgevonden.
2
Van het voorgaande lid kan niet bij overeenkomst worden afgeweken.
3
Van de in het eerste lid bedoelde verplichting kan ten aanzien van bepaalde soorten effecten vrijstelling worden verleend door of namens Onze Minister.

Titel 3. Uitlevering en verdeling

Artikel 26
1
Tenzij de instelling die de effecten heeft uitgegeven uitlevering van de effecten onmogelijk heeft gemaakt, heeft een deelgenoot recht op uitlevering van de hoeveelheid effecten waarvoor hij deelgenoot is.
2
De instelling die de effecten heeft uitgegeven kan bepalen dat uitlevering niet langer mogelijk is. Zij doet hiervan mededeling aan het centraal instituut.
3
Het besluit van de instelling die de effecten heeft uitgegeven kan tegenover een deelgenoot niet eerder worden ingeroepen dan zes maanden na publicatie van het besluit in ten minste één landelijk verspreid dagblad.
4
Is het verzameldepot niet toereikend om aan iedere deelgenoot de hoeveelheid effecten waarvoor hij deelgenoot is, uit te leveren, dan mag de instelling aan een deelgenoot slechts zoveel effecten uitleveren als in verband met de rechten van de andere deelgenoten mogelijk is.

Artikel 27
1
De verdeling van een verzameldepot dat niet toereikend is om aan iedere deelgenoot de hoeveelheid effecten, waarvoor hij deelgenoot is, uit te leveren, geschiedt overeenkomstig de volgende regels.
2
Aan ieder der deelgenoten worden naar evenredigheid van zijn aandeel zoveel effecten uitgeleverd als in verband met de rechten van de andere deelgenoten mogelijk is. Blijft een hoeveelheid effecten over die voor een zodanige verdeling te klein is, dan worden zij, tenzij de deelgenoten anders overeenkomen, verkocht op een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit, als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of een met een gereglementeerde markt of multilaterale handelsfaciliteit vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht en wordt de opbrengst onder de deelgenoten naar evenredigheid van ieders aandeel verdeeld.
3
Andere tot het verzameldepot behorende goederen worden op de daartoe meest geschikte wijze te gelde gemaakt en de opbrengst wordt onder de deelgenoten naar evenredigheid van ieders aandeel verdeeld.

Artikel 28
1
Indien de instelling die het verzameldepot houdt, zelf deelgenoot is, wordt haar bij toepassing van het voorgaande artikel slechts toegedeeld hetgeen overblijft, nadat de andere deelgenoten zoveel hebben ontvangen, dat zij niets meer uit hoofde van hun aandeel hebben te vorderen.
2
Het eerste lid geldt niet, indien de instelling bewijst dat het tekort is ontstaan door omstandigheden die haar niet kunnen worden toegerekend.

Artikel 29
Levert de instelling aan een deelgenoot meer effecten uit dan waartoe zij ingevolge de drie voorgaande artikelen bevoegd is, dan kan het teveel uitgeleverde door de instelling worden teruggevorderd, tenzij de deelgenoot op het tijdstip van de uitlevering te goeder trouw was.

Artikel 30
1
De instelling is tot uitlevering bevoegd zonder medewerking van de andere deelgenoten.
2
Uitlevering van effecten aan toonder geschiedt door terbeschikkingstelling van de effecten aan de deelgenoot. Uitlevering van effecten op naam geschiedt door levering ter uitlevering uit het verzameldepot.

Artikel 31
1
Bij de uitlevering van effecten uit hoofde van een aandeel waarop een beperkt recht of, ingeval van uitlevering aan een pandhouder of beslaglegger overeenkomstig artikel 22 of 24, beslag rust, komt dit beperkte recht of beslag mede op uitgeleverde effecten te rusten.
2
Het eerste lid is bij uitkeringen als bedoeld in artikel 27, tweede lid, tweede zin, en derde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32
Degene die overeenkomstig artikel 12, eerste lid, een hoeveelheid effecten in bewaring heeft gegeven of heeft geleverd maar daarvoor geen deelgenoot is, wordt vermoed bevoegd te zijn de rechten van de deelgenoot uit de artikelen 15, 26 en 27 uit te oefenen.

Titel 4. Faillissement

Artikel 33
1
In geval van faillissement van de aangesloten instelling is de curator belast met het beheer van het verzameldepot. Hij brengt het verzameldepot tot verdeling met inachtneming van de bepalingen van deze wet. Indien het bedrijf van de gefailleerde instelling overeenkomstig artikel 98 van de Faillissementswet wordt voortgezet, is de curator bevoegd tot verdeling van het verzameldepot over te gaan.
2
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de aangesloten instelling van toepassing is, met dien verstande dat in de plaats van artikel 98 van de Faillissementswet wordt gelezen artikel 311 van die wet.

Hoofdstuk 3. Girodepot

Titel 1. Algemeen

Artikel 34
1
Alleen het centraal instituut kan een girodepot in de zin van deze wet houden.
2
Ten aanzien van iedere soort effecten bestaat een afzonderlijk girodepot.
3
De aangesloten instelling is bevoegd tot bewaargeving of levering ter opname in het girodepot van tot een verzameldepot behorende effecten aan het centraal instituut zonder de medewerking van de andere deelgenoten.

Artikel 35
Tot een girodepot behoren:
a
alle effecten van de betreffende soort die onder het centraal instituut berusten, voor het centraal instituut worden bewaard of aan het centraal instituut zijn geleverd;
b
het ten name van het centraal instituut staande tegoed terzake van effecten van de betreffende soort, die berusten onder of bewaard worden voor instellingen in het buitenland, die op verzoek van het centraal instituut door Onze Minister zijn aangewezen;
c
in het geval dat effecten als bedoeld onder a verloren zijn gegaan, de rechten daaruit of de daarvoor in de plaats getreden vorderingen tot vergoeding, alsmede hetgeen uit hoofde daarvan is ontvangen;
d
alle overige goederen die geacht moeten worden in de plaats te zijn getreden van onder a bedoelde effecten of van een onder b bedoeld tegoed.

Artikel 36
1
Het centraal instituut is belast met het beheer van het girodepot.
2
Het centraal instituut kan tegenover derden de rechten van degenen aan wie het girodepot toebehoort, uitoefenen, indien dit voor een goed beheer dienstig kan zijn.
3
Het tweede lid is niet van toepassing op het recht tot bijeenroeping van een vergadering van aandeelhouders of houders van andere effecten, tot het bijwonen van en het woord voeren in een zodanige vergadering, tot het uitoefenen van stemrecht en tot het doen instellen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 345 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4
Het centraal instituut is bevoegd een of meerdere toonderstukken ter zake van een of meer effecten aan toonder die tot een girodepot behoren te vervangen door een of meer door de instelling die de effecten heeft uitgegeven terzake van die effecten aan het centraal instituut af te geven vervangende toonderstukken. Het centraal instituut kan toestaan dat in de tekst van aldus door haar te verkrijgen toonderstukken een regeling is opgenomen als bedoeld in het vijfde lid.
5
Indien in de tekst van een toonderstuk ter zake van een of meer effecten aan toonder die tot het girodepot behoren een daartoe strekkende regeling is opgenomen, kan het centraal instituut door een aantekening op het stuk te plaatsen dit mede betrekking doen hebben op een of meer andere effecten van dezelfde soort, dan wel bewerkstelligen dat het stuk niet langer betrekking heeft op een of meer van de effecten waarop het voorafgaand aan de plaatsing van de aantekening betrekking had.
6
Het centraal instituut is bevoegd tot een girodepot behorende effecten die aan toonder luiden, op naam te doen stellen.
7
Indien de instelling die de effecten heeft uitgegeven uitlevering van de effecten niet mogelijk heeft gemaakt of heeft bepaald dat uitlevering niet langer mogelijk is, is zij gehouden na afloop van de periode bedoeld in artikel 26, derde lid, voorzover van toepassing:
a
tot vervanging van toonderstukken als bedoeld in het vierde lid door toonderstukken die een regeling bevatten als bedoeld in het vijfde lid, dan wel;
b
medewerking te verlenen aan het op naam stellen van de effecten voorzover zij aan toonder luiden; zulks ter keuze van de instelling die de effecten heeft uitgegeven.

Artikel 37
1
Alleen een aangesloten instelling kan effecten in bewaring hebben bij of leveren aan het centraal instituut.
2
De rechten jegens het centraal instituut worden door de aangesloten instelling op eigen naam uitgeoefend voor hen aan wie de effecten toebehoren.

Artikel 38
1
Zij aan wie de in bewaring gegeven effecten aan toonder of ter opname in het girodepot geleverde effecten op naam toebehoorden op het tijdstip waarop zij door het centraal instituut ter bewaring in ontvangst zijn genomen dan wel aan het centraal instituut zijn geleverd, worden vanaf dat tijdstip in het girodepot gerechtigd als deelgenoten, gezamenlijk met hen die in dat girodepot op het tijdstip van de bewaargeving of levering reeds gerechtigd waren.
2
Het aandeel in het girodepot staat op naam van de aangesloten instelling.
3
Het aandeel wordt berekend naar evenredigheid van de hoeveelheid van de door de aangesloten instelling ingebrachte effecten.
4
Tenzij de instelling die de effecten heeft uitgegeven uitlevering van de effecten onmogelijk heeft gemaakt, levert het centraal instituut aan de aangesloten instelling op diens verzoek uit het girodepot effecten van dezelfde soort uit tot een hoeveelheid die overeenkomt met hetgeen door deze in bewaring is gegeven of is geleverd.

Artikel 39
Het centraal instituut draagt zorg dat de aangesloten instellingen kunnen voldoen aan hun in artikel 15 bedoelde verplichting ten aanzien van het aan de effecten verbonden stemrecht.

Titel 2. Vervreemding en bezwaring

Artikel 40
1
Het ten name van een aangesloten instelling staande aandeel in een girodepot is overdraagbaar. Ook een gedeelte van zodanig aandeel is overdraagbaar, voor zover daardoor geen aandelen ontstaan die niet overeenkomen met een of meer effecten.
2
Het aandeel in een tot een girodepot behorend goed afzonderlijk is niet overdraagbaar.

Artikel 41
1
Levering tussen aangesloten instellingen van een aandeel in een girodepot geschiedt door bijschrijving op naam van de verkrijgende instelling in het daartoe bestemde deel van de administratie van het centraal instituut.
2
Ondanks onbevoegdheid van die instelling is een overdracht van een aandeel geldig, indien de verkrijgende instelling op het tijdstip dat zij van de bijschrijving kennis kreeg, te goeder trouw was.

Artikel 42
1
Vestiging van een pandrecht ten behoeve van een andere aangesloten instelling op een aandeel in een girodepot geschiedt door bijschrijving ten name van de andere instelling in de administratie van het centraal instituut.
2
Artikel 20, tweede lid, en artikel 22 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 43
1
Het centraal instituut is verplicht van een door hem verrichte bijschrijving terstond een kennisgeving te zenden aan de instelling op wier naam de bijschrijving heeft plaatsgevonden.
2
Van het voorgaande lid kan niet bij overeenkomst worden afgeweken.

Artikel 44
Derden-beslag onder het centraal instituut op een ten name van een instelling staand aandeel in een girodepot is niet toegelaten.

Titel 3. Uitlevering en verdeling

Artikel 45
1
Indien de instelling die de effecten heeft uitgegeven uitlevering van de effecten mogelijk heeft gemaakt, heeft een aangesloten instelling recht op uitlevering van de haar toekomende hoeveelheid effecten.
2
Is het girodepot niet toereikend om aan iedere instelling de in het vorige lid bedoelde hoeveelheid effecten uit te leveren, dan mag het centraal instituut aan een instelling slechts zoveel effecten uitleveren als in verband met de rechten van de andere instellingen mogelijk is.

Artikel 46
De verdeling van een girodepot dat niet toereikend is om aan iedere instelling de haar toekomende hoeveelheid effecten uit te leveren, geschiedt door overeenkomstige toepassing van artikel 27, tweede en derde lid.

Artikel 47
Levert het centraal instituut aan een instelling meer effecten uit dan waartoe het ingevolge de vorige twee artikelen bevoegd is, dan kan het teveel uitgeleverde door het centraal instituut worden teruggevorderd, tenzij de instelling op het tijdstip van de uitlevering te goeder trouw was.

Artikel 48
Het centraal instituut is tot uitlevering bevoegd zonder medewerking van de andere instellingen op wier naam aandelen in het girodepot staan.

Artikel 49
1
Bij uitlevering van effecten uit hoofde van een aandeel waarop een pandrecht rust, komt dit pandrecht mede op de uitgeleverde effecten te rusten.
2
Het eerste lid is bij uitkeringen als bedoeld in artikel 27, tweede lid, tweede zin, en derde lid van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 50
1
Indien het centraal instituut overeenkomstig artikel 1 ten aanzien van effecten van een bepaalde soort heeft bepaald dat zij bij hem in bewaring kunnen worden gegeven, en zodanige effecten op dat tijdstip worden bewaard door een effectenbewaarbedrijf, is dit bevoegd deze effecten aan de bewaargever uit te leveren door ze namens hem in bewaring te geven bij de met het effectenbewaarbedrijf verbonden aangesloten instelling. Deze bevoegdheid bestaat niet, indien de effecten afzonderlijk voor de bewaargever werden bewaard.
2
Beperkte rechten die rusten op de vordering van de bewaargever op het effectenbewaarbedrijf tot uitlevering van niet-afzonderlijk voor de bewaargever bewaarde effecten, komen te rusten op de overeenkomstig het eerste lid uitgeleverde effecten. Is op een zodanige vordering beslag gelegd, dan is het effectenbewaarbedrijf niet bevoegd tot uitlevering van effecten overeenkomstig het eerste lid.
3
In dit artikel wordt onder een effectenbewaarbedrijf verstaan een naamloze vennootschap die krachtens haar statuten uitsluitend ten doel heeft de bewaring van effecten en wier aandelen worden gehouden door de Stichting Administratiekantoor VABEF te Amsterdam.

Artikel 50a
In het geval dat aandelen op naam zijn geleverd aan een aangesloten instelling of aan het centraal instituut, kan in het register als bedoeld in artikel 85 eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek de naam en het adres van de aangesloten instelling onderscheidenlijk centraal instituut worden opgenomen, met vermelding van de datum waarop die aandelen zijn gaan behoren tot een verzameldepot onderscheidenlijk girodepot, de datum van de erkenning of betekening, alsmede van het op ieder aandeel gestorte bedrag.

Artikel 51
1
Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.
2
Zij kan worden aangehaald als "Wet giraal effectenverkeer".
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te ?s-Gravenhage, 8 juni 1977
Juliana
De Minister van Justitie,
Van Agt
De Minister van Financiën,
w
F. Duisenberg
Uitgegeven de eenentwintigste juni 1977
De Minister van Justitie,
Van Agt